geen kwaad kunnen 1.0
geen schade doen; onschadelijk zijn; niet gevaarlijk zijn; ook juist: aan te bevelen
zijn; goed voor iemand zijn
Algemene voorbeelden
De vele klachten die door angst en spanning worden veroorzaakt kunnen geen kwaad. Ook hyperventilatie is niet gevaarlijk.
Vanaf de bevruchting tot met de borstvoeding is het verstandig zo weinig mogelijk alcohol te gebruiken. Een enkel glas per dag lijkt geen kwaad te kunnen.
'Toch denk ik dat een heel klein beetje sport geen kwaad zou kunnen, meneer Guggenheimer.'